Tibetaanse Spaniel
 

De Tibetaanse Spaniel is een zeer intelligent hondje dat afkomstig is uit de bergen van Tibet. Oorspronkelijk werden deze hondjes gefokt in de kloosters van Tibet, waar zij door de monikken zeer gerespecteerd werden.  Door hun geblaf waarschuwden ze namelijk voor naderende bezoekers. 

Deze kenmerken vindt men nu nog in het ras, het zijn goede huishonden die elk ongebruikelijk voorval rapporteren.  Net zoals ze vroeger op de muren van de kloosters op de uitkijk stonden, zo houden ze er nu nog van een "uitkijkpunt" te hebben, bijvoorbeeld een vensterbank. 

Het zijn geen echte waakhonden, in die zin dat ze geen tekenen van agressie behoren te vertonen.  Een van hun eigenschappen is dat ze zich afstandelijk gedragen tegenover vreemden.  Maar als ze u eenmaal kennen, zullen ze u als een deel van het gezin aanvaarden. 

Deze honden kunnen een hoge leeftijd bereiken; over het algemeen is het een gezond ras.  Vaak actief en levenslustig tot zo'n 15 of 16 jaar.  Ze hebben zich uitstekend aangepast aan de moderne huizen.  Van nature zijn ze zeer nieuwgierig en willen graag alles weten van wat er in huis gebeurd. 

De schouderhoogte is ongeveer 25 cm, het gewicht ligt tussen de 4 en 6,5 kg.  De vacht van de Tibetaanse Spaniel is een zijdeachtige, dubbele langharige vacht.  Alle kleuren en kleurcombinaties zijn toegestaan.  De meest voorkomende kleur is goudkleurig. 

Dit ras is vrij eenvoudig te verzorgen.  Borstel de vacht regelmatig en houdt de gehoorgang vrij van vuil.  Ook is hij vrij makkelijk op te voeden.  Hij begrijpt snel wat u bedoeld.  Blijf wel ten aller tijde consequent aangezien de Tibetaanse Spaniel de neiging kan hebben eigenwijs te zijn.  Hij is lief voor kinderen, en ze kunnen het goed vinden met andere huisdieren mits zij van jongsafaan hiermee gewend zijn. 

Tibetanen hebben niet zo veel beweging nodig.  Drie maal daags een blokje om en daarnaast wat los rennen en spelen in de tuin zal toereikend zijn om hem in goede conditie te houden.

Vlag Tibet

  Rasstandaard

Hoofd: klein in verhouding tot het lichaam, maar trots gedragen. Het onderscheid tussen reu en teef moet opvallend zijn. Licht gewelfde schedel, lichte stop, middelmatig lange voorsnuit, stomp, met gevulde kussenachtige bovenlippen zonder rimpels. Brede kin, bij voorkeur een zwarte neusspiegel.

Ogen: donkerbruin, ovaal, middelgroot en vol uitdrukking. Ze moeten goed uit elkaar geplaatst zijn en naar voren gericht met zwarte oogranden.

Oren: middelgroot, hangend, tamelijk hoog aangezet, met rijke bevedering. Worden bij luisteren iets van de schedel opgetild.

Gebit: licht ondervoorbijtend, tanden en tong moeten door de lippen bedekt worden.

Hals: tamelijk kort, sterk en met manen bedekt, bij reuen meer uitgesproken dan bij teven.

Lichaam: rechthoekige, goed ontwikkelde borstkas, rechte rug.

Ledematen: middelgrove botten, goede hoeking van schouder en opperarm, de onderarmen zijn licht gebogen. Krachtige achterbenen, matige hoeking. Lage, evenwijdige sprongen.

Voeten: klein en welgevormd, zgn. hazevoeten, met franje tussen de tenen, die bij voorkeur langer is dan de voeten.

Staart: hoog aangezet, met een weelderige pluim en trots over de rug gedragen.

Gangwerk: snel, vrij, evenwijdig.

Vacht: zijdezacht dekhaar, glad op gezicht en voorbenen. Middelmatig lang op het lichaam, maar tamelijk vlak liggend. Dicht en fijn onderhaar. Weelderige franje en bevedering.

Kleur: alle kleuren en combinaties van kleuren zijn toegestaan.

Schofthoogte: om en nabij de 25,5 cm.

Gewicht: ca. 4,0-7,0 kilo.